Sweatshop

Productiehuis waar kleding wordt gemaakt onder erbarmelijke, vaak aan slavernij grenzende omstandigheden. De lonen zijn er laag, medewerkers hebben geen rechten, er wordt gebruik gemaakt van kinderarbeid, de werkplekken zijn gevaarlijk, om maar wat kenmerken van deze vorm van productie te noemen.

In april 2013 kwamen meer dan 1100 mensen om het leven toen in Bangladesh kledingfabriek Rana Plaza instortte. Deze ramp zette de problematiek op de kaart. Sindsdien is er een wildgroei aan initiatieven om misstanden in de kledingsector aan te pakken op lokaal, nationaal en internationaal niveau.

Het Nederlandse textielconvenant is hier een voorbeeld van: een vrijwillige samenwerking tussen kledingmerken, NGO’s en de overheid. Helaas zijn dit soort convenanten vrijblijvend. Ze worden door textielketens gebruikt om het aanscherpen van wetgeving te vertragen. De industrie is immers al met het probleem aan de slag, meer wetgeving zou niet nodig zijn, is dan de argumentatie.

De EU bleef lang stil, ondanks herhaaldelijke oproepen van het Europees Parlement. Zo schreef Judith Sargentini mee aan een ambitieus rapport dat oproept tot wetgeving voor transparantie in de kledingketens en die bedrijven verplicht misstanden te identificeren en aan te pakken.

Dergelijke wetgeving is niet nieuw, het bestaat al om de handel in conflictmineralen tegen te gaan. Toch blijft het rapport zonder antwoord en blijft een gecoördineerde Europese aanpak uit. Kledingmerken kunnen zich nu blijven verschuilen achter de veelgehoorde verdediging dat zij hun productie uitbesteden aan lokale bedrijven en misstanden niet kunnen voorkomen.